Sportheld

Sportheld

 

…zelfs als je in hetzelfde jaar en in dezelfde stad als Johan Cruijff geboren bent, dan is dat nog geen garantie dat je ooit succesvol tegen een bal zult schoppen…

 

Hoe mijn ouders het konden betalen, heb ik mij op dat moment niet afgevraagd. Nu ik er nieuwsgierig naar ben, weet ik het nog steeds niet. Ondanks dat mijn vader een vaste baan als loodgieter had, was er altijd geldgebrek. Het weekinkomen was op woensdag al op. Het heeft jaren geduurd voordat ik vermoedde hoe dat kwam.

Het cadeau dat ik voor mijn tiende verjaardag kreeg, lag ver boven het verjaardagsbudget. Ook al kreeg ik het ruim drie maanden na mijn verjaardag, het was veel te duur.  Bovendien was het aan mij niet besteed. Mijn moeder kon dat niet weten, hoewel zij wel voor de financiële gevolgen van dit ouderlijk cadeau moest opdraaien. Waarschijnlijk wist mijn vader dit wel. Wellicht hoopte hij dat mijn talent onverwacht aan het licht kwam op het moment dat ik het verjaarscadeau kreeg.

Wij woonden in een buurt die gedomineerd werd door DWS. Die club is in het begin van de jaren zestig één keer landskampioen geworden.  De clubkleuren van Door Wilskracht Sterk waren blauw en zwart. Na het behalen van het landskampioenschap hing er boven de markt van de Ten Katestraat een blauw-zwart spanboek van enkele meters breed en tientallen meters lang.  Dat DWS ooit kampioen werd, mocht een wonder heten.  Op zondag werd er gevoetbald.  De zaterdag daaraan voorafgaand waren de DWS-spelers te bewonderen.  Niet op het trainingsveld, maar in het buurtcafé.  Van de legendarische Arie den Ouden  (landelijk topscorer) ging het verhaal dat hij van het café rechtstreeks op de fiets naar het Olympisch Stadion ging.

Was alles in mijn buurt DWS? Had DWS alle jongens in de buurt willen opvangen,  dan had de club tientallen jeugdteams moeten hebben. Die had zij niet en wilde zij ook niet hebben. Naast DWS waren er andere clubs in de buurt die dienden als kweekvijver. Bij ons om de hoek was een sigarenwinkel. Indertijd een bloeiend bedrijf. Deze winkel deed ook dienst als secretariaat van SCA, Sport Club Amsterdam. Op 1 januari 1958 werd ik lid van SCA, de eerste stap in de richting van een rijke voetbalcarrière. Nu ik lid was van een echte voetbalclub moesten er nog een paar dingen  gebeuren. Als ik in een echte wedstrijd wilde meedoen, dan had ik clubkleding nodig en niet te vergeten kicksen.  Hoe ik aan deze spullen moest komen, wist ik niet. Ik maakte me zorgen.  Dit onderwerp durfde ik zelf niet aan te snijden. Ik wist dat er voor de benodigde clubkleding geen geld was. Mijn ouders wilde ik niet in verlegenheid  brengen door te zeuren over een rood-wit gestreept shirt, een zwarte broek en rood-witte hoge kousen. Over kicksen wilde ik niet eens nadenken.

Zonder mijn ouders iets te zeggen, was ik al een paar keer alleen naar de sigarenwinkel gegaan. Daar informeerde ik naar de prijs van een SCA-shirt. En vooral naar de beschikbaarheid. Als straks de competitie begon, dan zou de voorraad shirts wel eens op kunnen zijn. Hoe dichter Pasen 1958  naderbij kwam, hoe meer beren en wolven ik zag. Maar geen rood-wit gestreepte shirts. Als teken van mijn SCA-lidmaatschap lag wekelijks het clubblad op de trap. Wij woonden met ons zessen op driehoog. De schamele post voor ons werd op de trap naar boven gelegd. Van het bestaan van een brievenbus kan ik me niets herinneren. Wel weet ik dat er nogal eens post zoek raakte. Later kwam zo’n brief of kaart weer boven water. Hij was per ongeluk door een bewoner van de eerste of tweede etage meegenomen. Zoiets mocht met mijn clubblad niet gebeuren. Het clubblad kwam altijd op een vaste dag en een vast tijdstip. Een uur van te voren zat ik op de trap in afwachting van mijn lijfblad. Het gestencilde A-viertje had ik in een kwartiertje uitgelezen. De inhoud bestond doorgaans uit wedstrijdverslagen van teams die mij niets zeiden. Het derde verslag van april heb ik lange tijd bewaard. In de rubriek ‘nieuwe leden’ stond mijn naam. Niet zo maar een naam met voornaam, maar een naam met initialen. Van de andere nieuwe leden stond er één voorletter. Van een enkeling twee letters. Ik was de enige met drie voorletters. Nog voor ik één bal geraakt had, viel ik nu al op. Men was gewaarschuwd. Ik kwam eraan.

Ondanks mijn opvallende verschijning in het clubblad, was ik nog steeds niet in het bezit van clubkleding. Bij het avondeten liet ik het clubblad rouleren. Het moest nu voor een ieder duidelijk zijn, waar ik behoefte aan had. Niemand begon echter over kleding en voetbalschoenen. Ik zelf beet mijn tong af. Op het eind van de maaltijd stelde mijn twee jaar jongere broertje een vraag. Een vraag waar ik hem even heel dankbaar voor was.

“Moet jij nu ook zo’n voetbaltrui aan?”

Een trui? Een trui? Zouden mijn ouders echt van plan zijn om mij in een trui te laten lopen? En dan ook nog in een zelfgebreide trui? Ik nam ter plekke een beslissing. In een gebreide trui ging ik niet voetballen. Dan maar geen voetbalheld. Het hoefde van mij allemaal niet meer. Ik had ook mijn trots. Het afscheid  nemen van een weergaloze voetballoopbaan was nu meteen begonnen. Mijn ondankbare familie had dit onheil over zichzelf afgeroepen. Ik zou vanaf dit moment mijn eigen koers bepalen. Ik vond het voor mij een dramatische beslissing. In gedachten voerde ik een discussie waarbij ik in pathetische bewoordingen mij zelf trachtte te overtuigen van de juistheid van mijn stellingname. Op de slaapkamer maakte ik een prop van het clubblad en wierp die van afstand in de prullenmand. Dat de prop in de mand belandde, beschouwde ik als een gunstig teken. Ik had de juiste beslissing genomen.

Deze overtuiging hield niet lang stand. Nog voordat mijn broer Chris de slaapkamer binnen stapte, had ik de prop al uit de pullenmand gehaald en onder mijn kussen gestopt. Ik wilde niemand een aanleiding geven zich met mijn standpunt te bemoeien. Van het ontbreken van enige aanleiding trok mijn broer zich niets aan.

 

“Sorry, wil ik zeggen. Ik had geen idee dat de kleding een probleem was. Er zijn toch belangrijker dingen.”

Mijn broer is altijd welbespraakt geweest. Dat is een van zijn vele talenten die hij vrij snel van zich afgeschud heeft. Op jonge leeftijd verzonnen wij allerlei spelletjes. Hij won meestal. Dat was de redding van onze huisraad. Tegen zijn verlies kon hij absoluut niet. De grote knikkers van ons zelfgemaakte biljart vlogen bij zijn verlies door de kamer. In zo’n situatie gebruikte mijn moeder de mattenklopper. Zij maakte daarbij geen onderscheid tussen dader en toeschouwer. Het ging haar om het effect. Dat effect was binnen enkele seconden bereikt. De aanleiding voor alle commotie was door moederlijke interventie volledig buiten beeld geraakt. We vluchtten de trap af en de straat op. Eenmaal buiten was er tussen ons alleen maar solidariteit. Mijn moeder heeft later vaak verteld dat zjj vooral razend werd als zij ons direct daarna broederlijk over straat zag lopen. Onze armen over elkaars schouders. Een gemeenschappelijke vijand verbroedert. Dit inzicht heb ik jarenlang bevestigd gezien bij grote en kleine conflicten.

De verbroedering werkte vooral in mijn voordeel. In de Amsterdamse Kinkerbuurt werd veel gevochten. Veelal zonder echte aanleiding. Als je door een straat liep waar je niet woonde, kon je al ‘een knal voor je kop’ krijgen. Ik was geen vechtersbaas. Ik liep liever een straatje om dan dat ik het risico liep in een vechtpartij te belanden. Ondanks deze angsthazerige strategie was een agressieve confrontatie met vechtlustigen niet altijd te vermijden. Ik was dankbaar dat mijn broer en ik meestal samen op pad gingen. Omdat ik de grootste van ons tweeën was, trok ik in eerste instantie de aandacht van ‘de vijand’. Dreigde men mij aan te vallen, dan ging Chris voor mij staan om duidelijk te maken dat ze van zijn broer moesten afblijven. Zijn intimiderende houding heeft, ondanks dat hij kleiner was dan ik, menige vechtpartij voorkomen.

Terwijl ik net het clubblad uit de prullenmand had gered, probeerde hij mij duidelijk te maken dat er belangrijker dingen waren dan clubkleding. Waarom ik hem toen niet aangevlogen ben, weet ik niet. Hij had niet door dat die kleding de toegang vormde tot een rijke voetbalcarrière. Zonder een rood-wit gestreept shirt kon ik niet aan wedstrijden meedoen. Alleen in wedstrijden kon mijn talent opvallen. Of hij toen iets van deze redenering begreep en daarover met mijn ouders gepraat heeft, weet ik niet, maar een week voor Pasen 1958, ging ik met  mijn vader boodschappen doen. Dat was uitzonderlijk. Mijn vader deed nooit boodschappen. En als hij iets ging kopen, nam hij ons niet mee. Ik had in gedachten al eerder afstand gedaan van mijn clubkleding. Het hoefde voor mij niet meer. Ik zou er niet meer over beginnen.

Even kreeg ik een beetje hoop toen wij in de richting van de sigarenwinkel liepen. Maar mijn vader liep er langs zonder enig teken om er naar binnen te gaan. We liepen door tot dé winkelstraat van onze buurt: de Kinkerstraat. Hier kon je van alles kopen. Als je geld had. Wanneer je toch iets wilde bemachtigen en je had er het geld niet voor, dan kon je het verlangde object je wederrechtelijk toeëigenen. Wij konden dat niet. Mijn moeder had ons verzekerd dat wij het niet zouden overleven als wij iets pikten. Hoewel wij het niet letterlijk opvatten, was het heel erg duidelijk dat de behandeling door de politie iets was dat in het niet viel bij de bestraffing door mijn moeder. In onze buurt kwam ‘de vijf maal acht’ regelmatig langs om onze straatvriendjes op te halen. Dankzij mijn moeder is dat ons bespaard gebleven. Niet door ethisch besef, maar door de angst voor moederlijke represailles werd onze houding bepaald.

Mijn vader nam mij mee naar die winkelstraat met al zijn verleidingen. Hij was iets van plan. Naar zijn plan durfde ik niet te vragen. Ik had zelfs niet de moed eraan te denken. Tegen een volgende teleurstelling wilde ik mij beschermen. Het was een vreemde ervaring. We liepen naast elkaar door de Kinkerstraat, maar het leek wel of we niet bij elkaar hoorden. Tussen ons in was zeker een meter ruimte. Ik bood weerstand tegen de verlokking zijn hand vast te houden. Ik was immers al tien jaar. Mijn vader scheen op zijn beurt geen enkele behoefte te hebben om de afstand tussen ons te verkleinen. Ik was trots naast mijn vader te mogen lopen. Voor de verlokkingen achter de winkelruiten had ik geen enkele belangstelling. Moest ik het initiatief nemen door zijn hand te pakken? De vraag hield mij zo bezig, dat ik tegen hem opbotste. Hij was voor een winkel blijven staan en wilde daar naar binnen gaan. Hij sneed mij de pas af. Ik zelf was in gedachten ergens anders mee bezig. In de winkel werd het mij pas duidelijk waar ik me bevond. Een winkel met sportartikelen! Van wat in de winkel gebeurde, herinner ik mij niets meer. Pas thuis kwam ik bij bewustzijn. Op tafel lagen een shirt, een zwarte, korte broek en lange kousen. Het shirt en de kousen waren in SCA-kleuren: rood-wit gestreept. Ik stond bij de tafel en durfde de clubkleding niet aan te raken. Wat mijn handen niet durfden, deden mijn ogen wel. Ik weet niet welke indruk ik maakte, maar niet die van een alerte voorhoedespeler. Ik wist pas wat er aan de hand was, toen de kicksen boven tafel kwamen. Hoge zwarte schoenen met overduidelijk sporen van gebruik. Dat ze tweedehands waren, verkleinde de afstand tussen ons. Ik hield er één vast en bekeek vooral de onderkant. Ik besefte het toen nog niet, maar die onderkant was een levensgevaarlijk wapen. Zes noppen zaten onder elke schoen. Een nop laat zich wat de vorm betreft, het best vergelijken met een kurk van een wijnfles. Maar dan half zo groot. Het materiaal is geen kurk, maar hout. Een nop zat met vier spijkertjes vast aan de schoen. Bij slijtage van een nop verdween het zachte hout eerder dan het metaal van de spijkertjes. Een versleten schoen telde vierentwintig scherpe spijkertjes. Die scherpe spijkertjes streelde ik. Ik liet mijn vingers over de scherpe punten gaan. Dat ik daarmee een tegenstander zou verwonden, leek mij uitgesloten. Als ik de bal had, dan was er geen enkele reden om een ander uit te schakelen. Niemand zou mij een bal kunnen afpakken. Een bal veroveren kwam bij mij niet op. Balverlies hoorde bij de tegenpartij.

Na de kicksen wilde ik de andere spullen aanraken. Ik begon met het shirt. Op dat moment kwam het niet bij mij op om mijn ouders te bedanken. Ik vroeg of de kleren mocht passen. Een overbodige vraag. Kleren werden bij ons ‘op de groei gekocht’. Ik wilde het aantrekken. Niet om te passen, maar om te laten zien dat die kleren bij mij hoorden. Het heeft een dag geduurd voordat ik doorhad dat ik mijn ouders moest bedanken. Ik heb dat in twee fasen gedaan. Mijn moeder was altijd thuis. Haar bedankte ik als eerste. Mijn vader was vrijwel nooit thuis. Hem bedanken kon pas in het volgende weekend.

Mijn moeder vond het niet goed. Naar school mocht ik de clubkleding niet aan. Buiten schooltijd vond zij het geen probleem. Ik was nog nooit zo snel uit school thuis geweest. De hele week voor Pasen 1958 liep ik, zo gauw dat mocht, in mijn SCA-kleding op straat.

Die hele week stond in het teken van mijn debuut. Op eerste Paasdag was het Paastoernooi. ‘Mijn’elftal moest drie wedstrijden spelen. In mijn clubblad stond niet alleen het wedstrijdschema, maar ook de opstelling van alle teams. Ik zat in pupillen 2. Om volstrekt onduidelijke redenen stond mijn naam bij nummer 10. Het nummer van de ‘links binnen’. Het zou voor de uitslag niets uitgemaakt hebben als ik een ander nummer had gekregen. Ook niet als ik door toeval in het elftal van de tegenstander beland zou zijn. Voor mij was dit een mijlpaal. Ik had iets bereikt. Ik bestond  nu ook op papier. Niet als nieuw lid zonder enige verdienste, maar als iemand met een bepaalde positie. Blijkbaar had een deskundige mijn talenten als aanvaller op waarde weten in te schatten.

Een dag of drie voor mijn eerste wedstrijd had ik mijn omgeving volledig gek gemaakt. Uitgedost in clubkleding ging ik bij al onze buren langs om te vertellen welke tegenstanders ik op eerste paasdag zou verslaan. Drie tegenstanders zouden het slachtoffer worden van mijn dadendrang: Arsenal, Arends en Rap.  Dat ik nooit van deze verenigingen gehoord had, maakte mijn missie alleen maar eenvoudiger. Zelfs de buren konden mijn tegenstanders probleemloos opdreunen.

Om verder overlast te voorkomen, stelden mijn ouders verboden in met voor mij afschuwelijke sancties. Op straffe van huisarrest tijdens Pasen mocht ik de clubkleding niet meer dragen en mocht ik ook niet meer bij buren op bezoek gaan. De in het vooruitzicht gestelde straf was zodanig dat ik er niet aan dacht het verbod te overtreden. Daarbij telde ook mijn clubverantwoordelijkheid zwaar mee. Als ik niet zou komen, dan konden vrijwel zekere overwinningen zo maar omslaan in kansloze nederlagen. Nu kwam ik in gewone kleren op straat en probeerde ik het potje straatvoetbal uit de weg te gaan. Ik moest er niet aan denken een blessure op te lopen.

 

Hoewel de dagen op weg naar Pasen eindeloos leken, gingen ze toch voorbij. Maar heel langzaam. Zelfs de laatste nacht verliep traag. Elk uur zag ik langs komen. Om vijf uur hield ik het niet langer uit. Zonder anderen wakker te maken, ging ik naar buiten. Het was nog donker. In het portiek deed ik mijn oefeningen. Alle oefeningen die de trainer ons geleerd had. Ik deed elke oefening twee keer zo lang. Niemand zou mij kunnen verwijten dat ik niet goed voorbereid was. Het was al licht aan het worden, toen ik bij mijn onderdeel hardlopen aan kwam. Ik had mijn eigen intervaltraining bedacht. Het huizenblok waar onze woning deel vanuit maakte, had de vorm van een rechthoek met twee korte en twee lange zijden. Met mezelf had ik afgesproken dat ik de lange stukken zou rennen en de korte zou dribbelen. Bij het zevende blokje kon ik niet meer. Ik begon mij af te vragen of dit wel de juiste voorbereiding was. Mijn training sloot ik af met een stukje wandelen. Vrij geluidloos nam ik de trap naar de derde etage, waar ik iedereen nog slapend aantrof. Zonder iemand wakker te maken, kroop ik in bed en moet snel in slaap gevallen zijn.

Om negen uur werd ik wakker geschud. Als ik vandaag nog wilde voetballen, moest ik nu wel opstaan. Zelden zal ik zo snel uit bed gekomen zijn. Wanneer ik eerder spierpijn had gehad, kon ik me niet herinneren. Alles deed me pijn.

“Je hebt toch geen griep? Kom eens hier.”

Mijn moeder was onverbiddelijk, als het om gezondheid ging. Ze legde haar hand  op mijn voorhoofd. Haar conclusie stond gelijk aan een oordeel.

“Koorts heb je niet.”

Wat zij er verder aan toevoegde, heb ik niet gehoord. Ik mocht vandaag voetballen.           

Twintig minuten voor de aftrap van mijn voetbalcarrière reed mijn vader op zijn brommer het terrein van SCA op. De eerste die op mij af kwam lopen, was onze trainer. Of ik ook klok kon kijken? Ik gunde hem nauwelijks een blik en liep naar de kleedkamer. Ik geef niets om een kwartier. Te laat voor het begin van de wedstrijd. Ik kon mij grotere rampen voorstellen. Op dat moment wist ik nog niet dat voorafgaand aan een wedstrijd een bespreking van de te volgen tactiek plaats vond. Die bespreking had ik nu gemist. De trainer heeft mij bijgepraat. Van zijn tactiek begreep ik niets. Het enige wat ik begreep, was dat ik me als links binnen aan mijn positie moest houden. En mijn positie was de middencirkel. Ik moest beseffen dat wij niet zo maar een team waren. Andere teams renden met de hele ploeg achter de bal aan. Ze struikelden over elkaar en de bal. Wij hadden gekozen voor positiespel. We moesten elk een deel van het veld bewaken. Ik moest de middencirkel verdedigen. Omdat onze tegenstanders met het hele elftal achter de bal aan renden, werden we volledig overlopen. Telkens kwam een van onze spelers tegenover een overmacht aan tegenstanders te staan. Elkaar te hulp schieten, paste niet bij ons positiespel. Binnen vijf minuten stonden we met 2-0 achter. In die tijd had ik drie keer een bal aangeraakt: één keer bij de aftrap aan het begin van de wedstrijden en twee keer na een vijandelijk doelpunt.

De gehele wedstrijd duurde twee keer vijftien minuten. Na de eerste helft stonden we met 5-0 achter. Het was ook voor onze trainer duidelijk dat ons positiespel niet tot een glansrijke zege zou leiden. Hij greep in. Voor mij betekende zijn ingreep dat ik af en toe mijn middencirkel mocht verlaten. Ik mocht de verdediging te hulp schieten, maar ik moest ook de middencirkel blijven verdedigen. Een dergelijke, gecompliceerde opdracht leidde ertoe dat ik continu tussen een kluwen spelers en de middencirkel heen en weer rende. Verschillende keren heb ik zelfs tegen de bal getrapt, maar het lukte mij niet de bal in de gewenste richting te krijgen. Mijn defensieve taak kon ik nog minder inhoud geven dan mijn offensieve. Waarschijnlijk had ik voor mijzelf het devies ontwikkeld: als ik de bal maar raak. Dat was uit tactisch oogpunt niet verstandig. Bij de eerstvolgende wedstrijd vielen de gevolgen van mijn privé tactiek nog mee. Ik deed weliswaar niets opbouwends, maar met mijn acties had ik de vijand wel in verwarring gebracht. En niet alleen de vijand.

Mijn eerste wedstrijd kende een uitslag van 0-9. We hadden een kleine vooruitgang geboekt. In de eerste helft kregen we nog vijf doelpunten tegen. Deze progressie schreef ik op mijn conto. Ondanks dat geen bal de middencirkel bereikte, had ik toch maar vijf keer balcontact gehad. Het teleurstellende resultaat was niet aan mij toe te schrijven. Ik had gedaan wat ik moest doen. Als anderen dit nu ook deden…

Voor de tweede wedstrijd volgden wij dezelfde strategie, waarbij ik iets vaker de middencirkel zou verlaten om de bal op te halen. Deze tactische richtlijn had een desastreuze uitwerking. Bij mijn pogingen de bal te veroveren moest ik eerst een forse sprint inzetten om in de buurt van de bal te geraken. Tegen de tijd dat ik bij de bal kwam, was ik zo buiten adem dat ik alleen mijn voet tegen de bal kon zetten. De mij voorgehouden tactiek en de noodzaak om de bal naar een medespeler te plaatsen, waren uit mijn zicht verdwenen. Ik had voor heel even de bal en zou er iets heel moois van maken. Nauwelijks had ik twee passen met de bal gemaakt, of ik dreigde deze al weer kwijt  te raken. Dat liet ik niet gebeuren. Met alle kracht die in mij zat, schoot ik de bal weg. Mijn oriëntatiebesef was echter onvoldoende ontwikkeld. Mijn traptechniek was dat niet. Jaren later besefte ik dat ik daarna nooit meer een bal zo veel snelheid heb meegegeven. Het was een schitterend schot, maar wel op het eigen doel. De bal had zo veel snelheid, dat onze keeper hem niet zag aankomen. De bal verdween in de linker kruising. Prachtig schot. Schitterend doelpunt. Daar zou iedere voetballer jaloers op kunnen zijn. Pas toen onze tegenstanders begonnen te juichen, kwam bij mij geleidelijk het besef naar boven dat ik een fout had begaan. Ik had bereikt, wat ik wilde voorkomen. Ik nam mij voor om mij niets aan te trekken van de onvermijdelijke kritiek. Het was een schitterend schot. Het was weliswaar een schot op eigen doel geweest, maar het bleef een prachtig schot.

In de derde wedstrijd van die dag werd ik niet opgesteld. Ik kon daar begrip voor opbrengen. De vijf reservespelers moesten ook ervaring op doen. Ook die wedstrijd verloren we. Omdat ik daaraan niet mee deed, kon het verlies in eerdere wedstrijden niet aan mij toegeschreven worden. Voor onze trainer was het al snel duidelijk. Een glansrijke voetbalcarrière zat er voor mij niet in. Ook al was ik in hetzelfde jaar en in dezelfde stad  als Cruijff geboren.

Niet alleen onze trainer had deze mening. Ook mijn medespelers en de elftalcommissie dachten er net zo over. Er werd bij hun oordeel geen gebruik gemaakt van subtiliteiten. De boodschap was hard en duidelijk. Een voetballer zou ik nooit worden. Zelfs geen middelmatige voetballer. Ik mocht het als keeper een keer proberen. Wie niets kon, zou altijd nog doelman kunnen worden. Deze stelregel zou wellicht op mij van toepassing kunnen zijn. Maar ook keeper was te hoog gegrepen. Na een merkwaardig incident besloot ik de eer aan mijzelf te houden.

Door mijn sportief onvermogen en zijn gevoel voor voetbal kwamen mijn broer en ik in hetzelfde elftal terecht. Op grond van onze leeftijd werd hij te hoog ingeschaald en ik te laag. Blijkbaar keek men ook bij de elftalindeling naar voetbalcapaciteiten. Terwijl ik het doel schoon probeerde te houden, zorgde hij ervoor dat dit de tegenpartij niet lukte. Hij zwierf over het hele veld. Waar de bal was, daar was hij. Achter hem was een staart van medespelers en tegenstanders die struikelend, vallend en vechtend hem probeerde bij te houden. Of zijn opstelling binnen de regels was, interesseerde ons niet. Als achtjarige zou hij vast niet in mijn team mogen spelen. Omdat hij de kans op een nederlaag aanzienlijk verkleinde, was er vanuit SCA niemand die hier bezwaar tegen maakte. Voor onze tegenstanders was hij te klein voor zijn leeftijd.

Op een keer, we hadden stormachtige wind tegen, speelde Chris weer mee in ons team. Door de harde wind had ik het als keeper erg druk. De wind blies elke bal in mijn richting. Ik moet een goede dag gehad hebben. Na een kwartier hadden we nog steeds de nul weten vast te houden. Onze tactiek was eenvoudig: alle ballen op Chris. Hij had zijn speelwijze wellicht onbewust aangepast aan de omstandigheden. Vanuit balbezit gaf hij de bal een trap naar voren. De wind liet de stijgende bal snel dalen. Mijn broer wachtte niet tot de bal landde, maar rende direct achter de door hemzelf geschoten bal aan. Het was een voorzet, bestemd voor hem zelf. Dat hij vervolgens een doelpunt scoorde, was voor iedereen een logisch vervolg.

Nog voor de rust pakte een van zijn acties volkomen verkeerd uit. Door een voor mij ongekend soepele ingreep had ik een schot van onze tegenstander gepakt nog voordat de bal over de doellijn rolde. Ik kreeg enig applaus van de toeschouwers. Daardoor gestimuleerd wilde ik de bal een ferme trap naar voren geven. Vlak voordat ik dat deed, zag ik mijn broer op de rand van het strafschopgebied staan. Geen vijandelijke spelers in zijn buurt. Ik liet me met noodlottig gevolg van mijn aanvankelijk voornemen afbrengen. Nu rolde ik de bal naar hem. Omdat er geen tegenspeler in zijn omgeving te zien was. kon hij de bal rustig aannemen. Hij schopte de bal een paar meter voor zich uit, zodat hij een aanloop kon nemen. Alle kracht die hij bezat, legde hij in die aanloop. Wat hij met deze actie beoogde, is nooit duidelijk geworden. Wellicht was hij van plan om ondanks de wind vanaf de rand van het ene strafschopgebied het andere te bereiken. Aan de explosiviteit van zijn schot kan het niet gelegen hebben. De bal vloog in eerste instantie een horizontale koers. Op het moment dat hij zou gaan dalen, kreeg de wind vat op hem. In plaats van te dalen begon de bal te stijgen. En in plaats van richting van het vijandelijke doel, koos de bal een heel andere richting. Op het veld had de eigenzinnige bal voor een verlammend effect gezorgd. Met open mond en handen in de zij volgden tegen- en medestanders de capriolen van de bal. Het zal niet langer dan enkele seconden geduurd hebben, voordat ieder door had waar de bal heen wilde. Met een razende vaart kwam de bal op mijn doelgebied af. Zelden had ik een bal zo duidelijk op mij af zien komen. Nog nooit had ik me zo kansloos gevoeld. Dat gevoel was terecht. De bal vloog in de kruising mijn doel binnen. Volkomen onhoudbaar. Ik hoorde de bal tegen de touwen schuren. Voor een keeper een vreselijk geluid. Van de vele ballen die ik niet kon tegenhouden, zal ik deze niet vergeten. Het betekende een voortijdig einde van een glansrijke voetbalcarrière. Ik ben altijd min of meer sportief gebleven. Volleybal, tafeltennis, badminton, biljarten. Zeg niet dat ik mijn best niet gedaan heb. Alleen met biljarten ben ik een keer clubkampioen geworden. Wellicht dronken mijn tegenstanders meer dan ik. Uiteindelijk ben ik gaan hardlopen. Doordat hierbij de deelnemers in veel categorieën zijn ingedeeld, eindigde ik wel eens op het podium. Een positie als sportheld heb ik nooit weten te veroveren.

 

 

Nijkerk, 12 december 2012